________________________________________________________________
JOLIGER LIEDJE
morgen, stel je voor, zing ik
voor de verandering een vrolijker liedje
wat dacht je van die keelzang
over de struikelende koningspinguïn
o wit-zwarte zetpil
zo stumperig boven, des te royaler onder water
of dat riedeltje met stuiterende pandawelpen in de hoofdrol
vraag het mij en ik draai mijn antwoord af
een beest dat maar niet van neuken weten wil
is zoals een zin die moeilijk loopt: slachtrijp
dichtertje, waarom toch zo salonfähig zwart op zwarter
why the long face, smile a little while
stel je voor, voor de verandering zing ik iets lichter
hopelijk kom jij dan straks niet
bedrogen uit zoals de man
die in een woord als promo
eerst porno leest
morgen zing ik mij wit, beloofd
© Frederik Bosmans -2022
SLAAP
komt alweer een nacht van zoveel razen
of is slaap hoop met andere letters
was het bed maar een wak van blauwig diep
wie onder het ijs zakt kan zich alleen bevrijden
door naar de donkerste vlekken te zwemmen
maar zwemmen of slapen kan ik niet
zo weinig mag ongehinderd langs mij stromen
waarom kan ik me in dromen amper op het droge hijsen
er is zelfs geen vuur dat ik nog maken kan
ik heb er het geduld niet voor en aan de rand
van de ochtend zijn alle lucifers gebroken
(c) Frederik Bosmans
________________________________________________________
WEEFSEL
weet ik mij in de grond
gebonden aan de mensen
zoals wortels een schimmel toelaten
om te gedijen of verder te vertakken
hoe beslist een organisme deze kant op
moet ik groeien als vermijdingsstrategie
niets doen kan een daad van verzet zijn
ook al blijf ik bewegen onder de mensen
van hoeveel gelijktijdige gesprekken
kan ik zwijgend deel uitmaken
om te kunnen spreken over verbinden
zoals korstmossen aan schors, trek ik niet
beter terug onder een deken van zagemeel
rest uiteindelijk slechts het vermogen
tot ontbinding
(c) Frederik Bosmans
________________________________________________________
AUGUREN
In die tijden na de permafrost
viel tussen ons amper nog land te bereizen
of het was te krap bemeten, versteend
zagen we niet hoe de bodem inklonk onder ons stampvoeten
al waren de barsten het zoveelste teken. We zwegen.
De kraaien vlogen lager en geen mens die ze opensneed
zodat we beter zouden weten, vooruit konden zien
of het vuur niet in sprongen langs de steppe zou razen
met over de hemel een vlies van rook.
De stuwmeren lagen met hun verdronken dorpen open en bloot,
een laateenentwintigste-eeuws diorama voor toeristen, gesluierd,
inclusief de stilte van cicaden. Zoals wij ook zwegen
over de braadlucht die bleef waaien over de taiga.
Verder alleen het ruisen van gewapend beton.
Aandeelhouders opgefokt van de synthetische absint
vulden hun infinity pool nog eens bij tot ver voorbij de rand.
Een zonsondergang had nu eenmaal ook zijn plichten.
________________________________________________________________
NACHTSCHADE
Stoornis van razend slapen
wervelwind kraait en roept mijn naam – de boktorren, de boktorren spelen ten dans
haast je voor de muziek stopt en de spiegeltent wordt opgebroken
ik sla snel de rook van een vuurschaal om, rits mijn schors dicht
we maken haast, strijken onze snorharen glad voor het vertrek
Wij de nacht in, giechelend
trippelend langs het geurspoor, op naar de rand van de bloeddorst
wat als we te laat zijn, waar dan de afgrond?
Gelukkig, de basbrom blijft gloeien onder onze bast
er brandt nog licht
het jeukt nu zo diep onderhuids
toch bestaat er een waterkans op geschiedenis.
En dan eindelijk
langverwacht – die plotsklapse bebop
ingewikkeld lied van noppenfolie
we raken binnengepropt en lossen op
in tentakels, rugzweet, hop, Monk
een dansvloer van gevulkaniseerd rubber
dieper en om ter smerigst zakken wij atonaal in de jazzbeat weg, naalden van toonladders
zie, een bandleider met tromboses achter de oogballen
kanonskogel na kanonskogel stuitert uit zijn contrabas
ik verstop ze onder mijn middenrif, voor later.
De wind braakt in mijn oor – ik wist dat zoiets voor geen goud te missen was
wees dankbaar nu een etmaal niet langer nachtschade of memel brengt
in je hoofd slechts klaterend zaad
Ik zeg hem stop
kiezels in die vuurmond van jou, zuig het merg eruit en slijp ze aan de wetsteen van je tong
als pepermuntjes
spuw voortaan alleen nog waaiers napalm
En zo geschiedt het
daar sta ik door wind ontbladerd
ik leg kleurloos groene gedachten af en snuif voor het eerst
een nacht zo meervoudig dat al het oude nooit meer zal volstaan.
Op het eind een zijspan dat me dagwaarts voert – mij een zorg dat de helft van het bed onbeslapen bleef.
(c) Frederik Bosmans
________________________________________________________________
JUNO BEACH
Van alle overige lichaamsdelen vind ik je onderarmen
misschien wel het meest beloven.
Zoals de inslag van ellebogen
welke je zo haarfijn elektrisch weet
te laden dat ze wel elke blik van me neerslaan moeten, staalblauw
bliksemend ondertussen met
het droge onweer van je zwijgen.
Nergens valt voor jou te schuilen.
Zoals adellijke bloedbanen
naar vuisten, nagels van glas
klauwziek kettingrukkend pelsdier.
Ik ruik de hagelstormen in je polsen,
de sintels en de graancirkels
het laaien van planktongolven.
Het land blijft er onbewogen onder.
Zoals het verzanden tot een holte
de aanzet van een omarmen, zo
een belofte dat er niets anders telt dan zonnen.
(c) Frederik Bosmans
________________________________________________________________
OM TE ANTWOORDEN OP JE VRAAG
redelijk, maar branderig en pissen blijft lastig
iets te weinig zout als je’t mij vraagt
echt hetzelfde is het natuurlijk niet – kan niet anders
weet je, we hebben veel geluk gehad
heb je al in de badkamer gekeken
het is afwachten wat de bloedwaarden zeggen
nee, nog steeds niet, we zien wel
vast, ‘s ochtends en klokslag na de koffie
misschien in de garage of in de kelder misschien
u wordt gecontacteerd zodra we meer weten
goed
als ik eerlijk ben eigenlijk niet meer sorry
tussen de zes maanden en de achttien, hooguit
ja, onverdund, elk uur van elke dag
(c) Frederik Bosmans
________________________________________________________________
CARTOGRAFISCH
Als we vandaag toch luidop konden
overeenkomen tot een eigen lengtemaat
om afstand blindelings in kaart te brengen
kamp maken waar een dagreis het schopt
alleen begrensd door het voortdurende
zich verhouden tot een hele medesoort
hoe vallen wij dan andermaal op te meten?
In welke rulle grond en hoe gestaafd
zeg je: dit is voortaan de grootheid
waarin wij geijkt staan en van hieruit
moet wel een landtong huiswaarts lopen,
dwars over zoutpannen, knarsetandend
tussen de verzande dijen.
Een meeteenheid zo volslagen nieuw en gul
dat je tasten de schaal ervan bepalen zal.
Bestaan de oude verhoudingen nog wel
los van hun verband dat wij ze aanmaten?
Je maakt een begin wit en rekent daarmee verder.
(c) Frederik Bosmans